Laatste wijziging: 01-05-2015
 


Stand van zaken

Jazz in Rotterdam
Jazz is een muziekstijl waarover de meningen fundamenteel verschillen. Gepassioneerde jazzliefhebbers gingen ter wille van hun favoriete muziek ooit op de vuist met elkaar. De herkomst van het woord jazz, volgens de jazzhistoricus Alyn Shipton voor het eerst gebruikt in 1913, is door de oorspronkelijke seksuele bijbetekenis lang niet grondig onderzocht. Jazzkenners waarschuwen ervoor de vingers niet te branden aan een definitie van de jazzmuziek, een onderwerp waarover luisteraars, critici en musici bijna een eeuw lang het hoofd braken. Persoonlijke stijlinhoudelijke opvattingen spelen een grote rol in de beoordeling van de artistieke kwaliteit van de jazzmuziek. Musicologisch gezien kenmerkt de jazz zich door een veelheid van stijlen en genres, die bovendien een eeuw lang in ontwikkeling waren en nog steeds zijn.
 
De complexiteit van de begripsbepaling vindt ook zijn oorsprong in het feit dat de jazz tevens een synoniem was voor een op de Twostep gebaseerde dans. De industrialisatie en de mechanisatie in het prille begin van de 20ste eeuw waren de voedingsbodem voor een ander dansritme, tweekwarts in plaats van de driekwartsmaat van de wals. Met name de West-Afrikaanse dans is gefundeerd op de stapsgewijze beweging van de beide voeten, kort bij de grond gedanst voor een direct contact met de aarde. De Europese dans kenmerkte zich door sprongen, sierlijke bewegingen en de wals. De Onestep, de Twostep, de Ragtime, de Hesitation, de Rocker en de Jazz waren vóór de Eerste Wereldoorlog de populaire dansen in de Verenigde Staten. De Jazz als dans met hoofdletter. De jazz als muziek met een kleine. Tot ver in de jaren twintig noemde men een uitgebreid drumstel een jazzband, hetgeen overigens niet impliceert dat een orkest met een jazzband ook jazzmuziek spéélde.
 
De segregatie en de definitiekwestie van jazz liggen ten grondslag aan de hardnekkige misvatting dat The Original Dixieland Jazz (Jass) Band uit New Orleans met Livery Stable Blues in 1917 de eerste jazzopname maakte en twee jaar later als eerste jazzband optrad in Engeland. De jazzmuziek werd op het Europese continent voor het eerst live gespeeld door de Afro-Amerikaanse militaire band van Jim Reese Europe tijdens de Eerste Wereldoorlog in Frankrijk. Zijn orkest maakte in New York de vroegste jazzopnames in 1913, vier jaar eerder dan de (blanke) Original Dixieland Jazz Band. Het is dan voor de hand liggend het komend jaar het honderdjarig bestaan van de jazzmuziek te gedenken, maar daarover zullen de meningen ook grondig verschillen.
 
Was de evolutie van de jazzmuziek in de Verenigde Staten een geleidelijk proces, dat kan ook gezegd worden van de introductie van de nieuwe dansmuziek in Rotterdam. Het Rotterdamse publiek verkeerde als gevolg van Rotterdams positie als internationale havenstad niet in een  culturele achterstandssituatie. Veel Amerikaanse artiesten die in Engeland optraden maakten de oversteek naar het vaste land van Europa en arriveerden meestal als eerste in de Maasstad. De zangroep van de Fisk University in Nashville, The Fisk Jubilee Singers, samengesteld uit bevrijde slaven, collecteerden tijdens hun Europese tournees voor hun eigen universiteit en brachten het publiek in contact met de authentieke negermuziek en een aantal pure bouwstenen van de jazzmuziek, zoals improvisatie, niet-westerse toonladders, syncopen en polytonaliteit. Op het repertoire stonden worksongs en negro-spirituals. Op 27 februari 1877 traden de Fisk Jubilee Singers op voor 1500 toeschouwers in de Zuiderkerk te Rotterdam. De entreeprijs was met één gulden vijftig aan de forse kant.
 
 
 Zuiderkerk
 
 
 
Vooral in de markante, aan het Stationsplein gelegen Circus Variété,  later Circus Schouwburg geheten, traden veel zwarte artiesten op. Al in 1902 werd daar de Cakewalk gedanst. Eind december presenteerden The Seven Florida Creole Girls de nieuwe modedans in het Circus. Het Casino Variété aan de Coolsingel programmeerde in januari 1902 miss Arabella Fields en Mr. James ‘het beroemde Amerikaansche negerduet’. Arabella Fields, die werd aangekondigd als de zwarte nachtegaal, was met haar opname op het Anker label in 1907 waarschijnlijk de eerste negerartieste op plaat. De negerzanger James Elmer Spyglass debuteerde op 16 mei 1909 in het Casino Variété, maar zijn grote doorbraak in Rotterdam vond plaats tijdens de Eerste Wereldoorlog in het concertgebouw Pschorr aan de Korte Hoogstraat. Niet alleen Amerikaanse negerartiesten lieten Rotterdam kennismaken met de fundamenten van de jazz. Ook Europese artiesten speelden de moderne muziek uit de Verenigde Staten. The Timbertown Follies en het orkest van Mr. Mazzeltof waren de belangrijkste ambassadeurs van de ragtimes, twosteps en foxtrots in Rotterdam tijdens de Eerste Wereldoorlog.
 
   
  
De Nederlandse regering had op 31 juli 1914 tot mobilisatie opgeroepen. Buitenlandse artiesten en musici keerden terug naar hun vaderland en talrijke Nederlandse entertainers werden onder de wapenen geroepen. Het neutrale Nederland bleef militair gezien buiten schot, maar het wereldconflict had zijn weerslag op het dagelijkse leven. Nederland werd overspoeld door één miljoen Belgische vluchtelingen. Door het verlangen de spanningen van de tijd te vergeten, floreerde het amusementsleven. Tien procent van de Belgische vluchtelingen bleef gedurende de Eerste Wereldoorlog in ons land. Evenals de gemobiliseerde Nederlandse soldaten boden zij de verveling het hoofd door op zoek te gaan naar luchtig vermaak. De cafés, danszalen en bioscopen sponnen volop garen bij die extra clientèle. De Belgische vluchtelingen gaven meer elan aan het Nederlandse uitgaansleven en introduceerden de moderne dansen.
 
Ook ruim 1500 Engelse mariniers vluchtten uit België, waar zij waren ingezet bij de verdediging van de stad Antwerpen, naar Nederland. Zij werden geïnterneerd in een barakkenkamp op het exercitieterrein van Rabenhauptkazerne in Groningen. De Engelsen noemden hun onderkomen Timbertown (Plankenstad). Om de verveling te bestrijden werden er cursussen gegeven en voetbalwedstrijden georganiseerd (de voetbaltrainer Harry Waiter maakte Feyenoord in 1924 kampioen van Nederland), maar vooral beoefenden zij de podiumkunsten. Onder leiding van Fred Penley presenteerden zij een Music hall revue: The Timbertown Follies. De revue bestond uit vijfentwintig dansers en musici, de Timbertown Minstrels, xylofonisten, een banjokwartet en ‘negerdansers’, die o.a. de Cakewalk dansten. In november 1915 traden de Follies op in de Rotterdamse Groote Schouwburg. Zij introduceerden de nieuwe hits uit de Verenigde Staten en Groot-Brittannië en legden daarmee een fundament voor de jazz. 
 
   
      Groote Schouwburg aan de Aert van Nesstraat
 
 Het orkest van de excentrieke dirigent Mr. Mazzeltof (ook wel Masseltop) trad tijdens de Eerste Wereldoorlog veelvuldig op in Rotterdam. Mr. Mazzeltof was het pseudoniem van de Duits-Amerikaanse acrobaat Frank Wagner. Hij ging voor de aardigheid in een Berlijns variététheater het orkest dirigeren en parodieerde de muziek met gekke sprongen en goedkope grappen. Zijn act sloeg aan bij het publiek. Frank Wagner kreeg een muzikale spoedcursus en trad voortaan op als de ‘komische kapelmeester’. Zijn orkest bestond uit zeventien man waaronder veel buitenlandse musici, die - evenals Elmer Spyglass - gedurende de Eerste Wereldoorlog een veilig onderdak in Nederland vonden. Hugo de Groot, een Rotterdamse violist, maakte deel uit van het ensemble. Op het repertoire van Mr. Mazzeltof stonden werken van John Philip Sousa en prille jazznummers zoals Dixie, Ragtime Violin, Dream of Ragtime en Everybody’s Doing Nothing.
 
Kort na de Eerste Wereldoorlog, op 5 mei 1919, kondigde het Casino Variété aan: ‘Voor het eerst in Nederland!! Jazz??!! Muziek van John Streletskie, gedanst door Maddy & Willy Encla!!’ De advertentie in de NRC maakte niet duidelijk of de jazz zowel als dans of als de muziek werd geafficheerd. Het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen aan de Schiedamsche Singel deed dat wel. In de NRC van 30 augustus 1919 valt te lezen: ‘The Crastonians, musical dancing & singing including The Jazz Music.’
 
Burgemeester A.R. Zimmerman vond dat de nieuwe Coolsingel een boulevard met een internationale uitstraling moest worden. De demping van de Coolvest was in februari 1922 voltooid en de Coolsingelboulevard werd een grootstedelijke avenue voor de 528.000 inwoners van Rotterdam. Bij de modernisering van Rotterdam speelden de amusementsbedrijven een voorname rol. De gemeente ondersteunde de initiatieven van de bioscoopeigenaren Karl Weisbard en Abraham Tuschinski en de caféhouders Dirk Reese en C.N.A. Loos. De locale overheid ging soepel om met de geldende dansrestricties. Deze liberale houding, de particuliere initiatieven en de enorme jazz- en dansrage van de jaren twintig zorgden ervoor dat het Rotterdamse amusement bloeide als nooit tevoren. De Rotterdamse pianist Joop de Leur vertelde:
 
We waren in de vrolijke en luidruchtige jaren twintig, the roaring twenties, beland. Geen café zonder strijkje. Overal muziek, muziek. De oorlog was voorbij, een periode van welvaart was begonnen en dat moest met muziek worden gevierd. De Coolsingel begon langzamerhand te ‘komen’. De beruchte pantoffelparade van de Blaak, niet zonder reden de Rotterdamse huwelijksmarkt genoemd, was naar de Coolsingel verplaatst. De Coolsingel waar in 1920 het nieuwe stadhuis, de schepping van professor Evers, was verrezen, begon boulevardallures te krijgen.’
 
  
     Coolsingel 1930
 
Karl Weisbard bouwde de Wester Bioscoop en het Grand Théâtre Pompenburg, dat later werd overgenomen door zijn grote concurrent Abraham Tuschinski. Dirk Reese opende op 28 april 1924 zijn tweede Pschorr, de fameuze dancing aan de Coolsingel. Het danspaleis met de glazen dansvloer was het domein van dans- en jazzorkesten. Dirk Reese continueerde de concerten in Pschorr aan de Korte Hoogstraat. Tot de sluiting op 19 februari 1931 programmeerde hij in samenwerking met zijn assistent, Theo Moens, een onvoorstelbare reeks voorstellingen. Gemiddeld waren er zes tot acht verschillende acts per week! Terwijl het concertgebouw Pschorr aan de Korte Hoogstraat de thuisbasis bleef van variété- en revueartiesten, groeide de Dancing Pschorr, mede onder invloed van de dansrage, uit tot een groots bolwerk van jazz en dansmuziek. Door hun internationale contacten konden Theo Moens en Dirk Reese de grote jazz- en amusementsorkesten uit binnen- en buitenland engageren.
 
Het Grandtheater aan de Pompenburgsingel
 
Een krappe twee maanden na de opening van Dancing Pschorr opende op 7 juni 1924 aan de Gedempte Vest het ‘Concert- en Danspaleis Empire’, dat na een verbouwing in december 1924 heropende onder de naam ‘Lybelle’. Dancing Lybelle telde twee royale danszalen waar de ‘Real Jazz (huis)Orkesten’ allure gaven aan de ‘grootste en meest artistiek dancing ter stede’. Ook Tuschinski had niet stilgezeten. Na de overname van het Grand Théâtre gaf hij de aannemer Voormolen de opdracht op het braakliggende terrein naast het theater, op de hoek van de Pompenburgsingel, een cabaret te bouwen van internationale klasse. Rotterdam moest evenals Amsterdam een ‘La Gaîté’ krijgen, een chique nachtclub voor het betere publiek. La Gaîté werd geopend als ‘cabaret-dansant’ op vrijdag 26 september 1924. Het openingsorkest The Excello’s, aangekondigd als een Americain band, was oorspronkelijk een Belgische orkest met Rotterdams grootste trompettalent, Louis de Vries, en de eerder genoemde Joop de Leur in hun gelederen.
 
Niet alleen Weisbard, Soesman, Tuschinski en Reese verrijkten het Rotterdamse uitgaansleven met grote en luxueuze theaters. In de periode 1920 - 1930 werden ook het Gebouw Odeon, het Olympiatheater, het Ooster Theater, het Luxor Palast, het Asta Theater, het Plaswijck Paviljoen, de Cosmopoliet, Hotel Coomans, Dancing Bristol, het Colosseum Theater en De Spil (de laatste twee in Rotterdam-Zuid) grondig gerenoveerd of nieuw gebouwd. Zalen waarvan de meeste een capaciteit hadden rond de duizend zitplaatsen. Zelfs de kleinere podia waren van een ongekende kwaliteit en gaven het Rotterdam van de jaren twintig een mondaine uitstraling.
 
De economische crisis na de Beurskrach van 1929 leek geen vat te krijgen op de jazzconcerten in Rotterdam. Integendeel, de jaren dertig laten een indrukwekkende stijging zien van het jazzaanbod in de Maasstad. Louis Armstrong speelde in 1933 in de nieuwe Doelen en in Pschorr, waar ook de Rotterdamse ‘Internationals’ van Jack en Louis de Vries op het affiche stonden. Zij werden beschouwd als het beste jazzorkest van Nederland.
 
 
Een kenmerkende ontwikkeling in de jazz van de jaren dertig was de opkomst van de damesjazzorkesten. Hun grote populariteit in de Verenigde Staten, zowel in de films als op de bühne, waaide over naar Europa. Saxofoniste Annie van ’t Zelfde en de trompettiste Clara de Vries, zus van Jack en Louis, zijn te beschouwen als de belangrijkste Rotterdamse vrouwelijke jazzpioniers. Zij speelden o.a. bij The Blue Jazz Ladies van Leo Selinsky in Pschorr, de Wiener Jazz Ladies van de violist Joseph Rosenfeld in Heck’s City Lunchroom aan de Noord Blaak en Alexander Schirmann’s Damesorkest in Hotel Coomans. In augustus 1935 begonnen Clara en Annie het eerste Nederlandse jazzy damesorkest. Veel Rotterdamse jazzzangeressen, zoals Jansje ‘Jany’ Bron, Pauline ‘Pauky’ Kosman, Jeanette ‘Jane Miller’ den Otter, Annie de Reuver en Mirza ‘Mitsey’ Smeekens startten hun carrière in de jaren dertig. 
 
De machtsgreep van Adolf Hitler in 1933 en de anti-jazzhetze van de nationaalsocialisten brachten veel musici ertoe Duitsland te verlaten. De jazz ging ondergronds. Een ontwikkeling waarvan de Nederlandse jazz in zekere zin profiteerde. Vooral de aanwezigheid van de tenorsaxofonist Coleman Hawkins zorgde voor één van de hoogtepunten van de jazz in Rotterdam. Hawkins mocht om zijn huidskleur nazi-Duitsland niet in en moest noodgedwongen zijn Europese tournee met het orkest van Jack Hylton onderbreken. In januari 1935 speelde hij een week lang met The Ramblers in Pschorr. Op 4 februari 1935 maakte Hawkins opnamen met de band in de Haagse Pulchri studio met op drie tracks de Rotterdamse zangeres Annie de Reuver: I only have eyes for you, Hands across the table en Some of these days. In de zomer van 1937 stond ‘de grootste tenorsaxofonist ter wereld’ op het podium van het Negro Palace ‘Mephisto’ aan de (Oude) Binnenweg 94.
 
Mephisto was vanaf de start op 6 november 1936 een ongekend succes. Het voormalige cabaret ‘De Hel’ was een pijpenla van achtentwintig bij tien meter. Het podium bevond zich ter hoogte van het midden aan de rechterwand. Daar tegenover podium was de kop van Mephisto gebouwd. In zijn mond konden bezoekers plaatsnemen. Gedanst werd er niet. Het publiek kwam voor de pure, concertante jazzmuziek. In die tijd ‘hotjazz’ genoemd. De bands van Johnny Dunn, Freddie Johnson, Bobby Martin, Benny Carter en de Nederlanders Teddy Cotton, Kid Dynamite, Harry Pohl, Charles Gelauff, Jan Vlietstra, Clara de Vries en Annie van ’t Zelfde speelden in het legendarische ‘negerpaleis’ dat in de nacht van 10 op 11 mei 1938 afbrandde.
 
 
 
Kort voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werden de Franse en Engelse musici en artiesten naar hun land terug geroepen. De algehele mobilisatie van de Nederlandse militairen op 28 augustus 1939 had grote gevolgen voor het uitgaansleven. Het jazzaanbod in Rotterdam liet vanaf dat moment een afgetekende daling zien. Na een aantal maanden leek het er op dat de Nederlandse neutraliteit gerespecteerd zou blijven, echter op 7 mei 1940 werden alle verloven weer ingetrokken. De operatie ‘Fall Gelb’, het plan voor de Duitse invasie van Nederland, België en Luxemburg, was in de vroege ochtend van 10 mei 1940 om 3:55 uur in werking getreden.
 
Het vliegveld Waalhaven werd zwaar gebombardeerd en de Duitsers maakten een begin met de inname van de strategisch gelegen Maasbruggen. De verovering van Nederland verliep voor de Duitsers minder voorspoedig dan verwacht. Om het Nederlandse leger tot capitulatie te dwingen besloot de Duitse legerleiding over te gaan tot het bombarderen van de grote Nederlandse steden, te beginnen met Rotterdam. Op 14 mei 1940 om 13:27 vielen de eerste bommen op Kralingen. Vervolgens werden het centrum, Bergpolder, de Provenierswijk, het Oude Noorden en het Liskwartier getroffen. De Coolsingelboulevard veranderde in een met puin gevulde straat. Het Bombardement vernietigde ongeveer vijfenzeventig procent van de uitgaansgelegenheden in het hart van de stad.
 
Binnen luttele weken na de Duitse inval herstelde het Rotterdamse uitgaansleven zich. De nazi’s lieten aanvankelijk de jazz- en amusementsmuziek op de schaarse podia ongemoeid. In de wijken grenzend aan het gebombardeerde centrum gold een vrij vestigingsbeleid voor de horeca. De als noodvoorziening gebouwde theaters l‘Ambassadeur, Cascade, Palace en de nieuwe Rivièrahal groeiden tijdens de bezetting uit tot voorname podia. Verreweg het grootste aantal jazzconcerten tijdens de Tweede Wereldoorlog vond plaats in Gebouw Odeon. De dansverboden, de spertijd en de verplichte verduistering hadden geen significante invloed op het uitgaansleven. De spertijd bracht alleen een vervroeging van de aanvangstijden met zich mee. Jazzmusici ontdoken het verbod op negroïde en negritische elementen in de dans- en amusementsmuziek en vernederlandsten de titels van Engelse en Amerikaanse jazznummers.
 
Veel jazzmusici gingen over tot het spelen van hawaïmuziek. De joodse musici, die gemiddeld vijftien procent van de amusementsorkesten uitmaakten, werden na hun uitsluiting moeiteloos vervangen. Om te ontkomen aan de Arbeitseinsatz speelden talrijke  Rotterdamse jazzmusici in Duitsland. Vanaf medio 1943 zetten de nazi’s de populaire jazzmuziek in als antipropaganda. Bekende Nederlandse jazzmusici werden gedwongen hieraan hun medewerking te verlenen. De bands stonden voor de keuze gedeporteerd te worden of te collaboreren met de bezetter. Het orkest van de Rotterdamse pianist Dick Willebrandts en The Ramblers konden op deze wijze hun repertoire actualiseren. In 1943 stond het Nederlandse amusementsleven op een kwantitatief en historisch hoogtepunt. Het aantal jazzconcerten in Rotterdam steeg, in weerwil van de anti-jazz maatregelen en het feit dat slechts een kwart van de podia was overgebleven, naar een vooroorlogs niveau. De spoorwegstaking, de vernietiging van de haveninstallaties, de razzia’s van november 1944 en de Hongerwinter veroorzaakten de scherpste daling van het aantal jazzconcerten in de geschiedenis van de jazz in Rotterdam. In de eerste vier maanden van 1945 viel er in het geheel geen live jazzmuziek meer te beluisteren in de getormenteerde stad.
 
De langverwachte bevrijding van Rotterdam werd dansend op straat gevierd. De uitbundige bevrijdingsfeesten zijn echter door hun spontane karakter en de papierschaarste slecht gedocumenteerd. De populariteit van de nieuwe (swing)dansen leidde tot een forse groei van het aantal dansscholen in Rotterdam. De meeste jazzbands traden op voor de militairen. Het gewone publiek werd de jazz onthouden. De kunstzuivering had weinig gevolgen voor de meeste Nederlandse jazzorkesten, met uitzondering van de Ramblers en het orkest van Dick Willebrandts. Na het vertrek van de geallieerden kelderde de werkgelegenheid voor de grote orkesten in Nederland. Het Engelse protectionisme stond de komst van de jazzbands uit de Verenigde Staten in de weg, toch speelden een aantal buitenlandse jazzorkesten kort na de oorlog in de Rivièrahal.
 
Veel Nederlandse jazzbands volgden de geallieerde militairen over de grenzen. De economische consequenties van de ‘pacificatie’ van Indonesië en het conflict in Korea beïnvloedden het besteedbare inkomen van de Nederlandse bevolking in negatieve zin. De combinatie van het lage welvaartsniveau, het gebrek aan vrije tijd, de (energie)schaarste, de weeldebelasting, de angst voor zedenverwildering, de cultuurpolitiek van de overheid en de koude oorlog, die men deed terugkeren tot de geborgenheid van de oude zuilen, maakte dat het sobere naoorlogse uitgaansleven zich vooral in verenigingsverband afspeelde. Daarbij kwam het trage tempo van de wederopbouw en het ongekend hoge aantal geboortes, waardoor veel jonge gezinnen, ondanks de grote woningnood, aan huis gekluisterd waren.
 
 
 
De exposities Rotterdam Ahoy’ in 1950 en de E55 waren een belangrijke impuls voor het uitgaansleven. De tentoonstellingshallen op het Dijkzigtterrein bleken zeer geschikt als locatie voor de grotere concerten. De schaarste en de hoge prijs van de grammofoonplaten zorgden er voor dat de Nederlandse jazzfans weinig informatie hadden over de internationale jazzontwikkelingen. Jazzuitzendingen op de radio waren dun gezaaid. Alleen de AVRO en de VARA besteedden aandacht aan de jazzmuziek, die in het kader van het beschavingsoffensief van de overheid weinig gestimuleerd werd. Hoewel de opkomende bebop het jazzpubliek verdeelde, zorgden de lokale jazzclubs voor een opleving van de jazz in Rotterdam.
 
‘Jazz at the Ambassadeur’, een initiatief van de galeriehouder Hans Sonnenberg, de Habibiclub van Henk Stark en de Birdland Bopclub in Kralingen met de saxofonist Hans Sleutelaar als frontman programmeerden zowel classic jazz en swing alsmede de jongste muzikale sensatie: de bebop. De Rotterdamse saxofonisten Karel Reys, Toon van Vliet, Tom Bronsvoort, Piet Noordijk, Arie Verhoef (de eerste op plaat opgenomen bebopsaxofonist in Nederland) en de zangeressen Rita Reys en Greetje Kauffeld waren de grote publiekstrekkers in Emporium, Palace, Parkzicht en l‘Ambassadeur. Karel Scholten en Cornelis Bastiaan Vaandrager introduceerden met hun ‘Douche’ bijeenkomsten Jazz & Poetry in Nederland. Ab de Molenaar, de gitarist van The Millers, en Willem Langstraat, de exploitant van het artiestencafé ‘De Fles’,  begonnen aan de (West) Blaak ‘De Wieck’, een publiekstrekker van de eerste orde.
 
In de jaren zestig vonden de kerkelijke instanties jazzmuziek niet langer een taboe. Dominee Louis Schoch stelde Frans Fransen en Paul Karting instaat in het gebouw De Heuvel aan de Laurentsplaats de jazzclub B14 te beginnen. De Amerikaanse rietblazers Johnny Griffin, Eric Dolphy, Oliver Nelson, Don Byas, Booker Ervin, Albert Ayler en Hank Mobley gaven er legendarische optredens. Jazzpromotor Dick van den Berg organiseerde een lange reeks jazzconcerten in het AMVJ gebouw aan de Mauritsweg met de Rotterdamse pianist en schrijver Ruud Kuyper als boegbeeld.
 
     
       Doelen 1966
 
In 1966 startte Paul Acket in samenwerking met de pasgeopende Doelen het driedaagse jazzfestival ‘Newport in Rotterdam’, de voorloper van het North Sea Jazz Festival. Het groeiende maatschappelijke bewustzijn in de jaren zeventig maakte dat de Rotterdamse jazzmusici zich organiseerden. Na het ‘Jazzhouse’ aan de Eendrachtsweg werd onder aanvoering van Willem van Empel en het Sunship Kollektief in 1976 de Sunship Jazzbunker opgericht. Met dit fulltime jazzcentrum kreeg Rotterdam een nieuwe plaats op de internationale jazzkaart. De belangrijkste avant-gardemusici, zoals Archie Shepp, Art Ensemble of Chicago, Sun Ra Arkestra en de Nederlandse pioniers van de geïmproviseerde muziek bezochten dit unieke podium aan de Boompjeskade.
 
De overheidsbemoeienis met jazzmuziek nam toe. Echter van een consistent Rotterdams jazzbeleid was nog geen sprake. Omdat Den Haag de vermakelijkheidsbelasting afgeschafte vertrok het Newport Festival naar de Hofstad. Jazzclub B14 verhuisde via het Haringvliet naar de Mauritsstraat en moest vanwege de geluidshinder haar deuren sluiten. Het gemeentelijk grondbedrijf parkeerde de plaatselijke motorclub naast de Sunship Jazzbunker. Twee goedlopende jazzclubs waren in één klap ter ziele.
 
Noodgedwongen fuseerden B14 en het Sunship Kollektief tot de Stichting Jazz in Rotterdam (SJIR). In 1984 probeerde de SJIR, na een kort verblijf in het Salvador Allende Centrum, onder auspiciën van de Rotterdamse Kunststichting het Negropalace Mephisto nieuw leven in te blazen, maar de club in het voormalige Lijnbaantheater ging na een klein jaar failliet. Willem van Empel kraakte de ruimte en het lukte hem wederom een internationaal vermaard jazzpodium uit de grond te stampen. Totdat de gemeentelijke tegenwerking hem teveel werd. Zijn Jazzcentrum Thelonius sloot in 1993. Een herstart op de Witte de Withstraat mislukte. Onder de noemer ‘Jazz in Popular’ vonden jazzconcerten plaats in de kleine zaal van het poppodium Nighttown aan de Kruiskade. Het concertaanbod was ondanks de ruimere budgetten mager en versnipperd. Jazz in Nighttown was evenmin een succes. De stichting Jazz International Rotterdam volgde Jazz in Popular op.
 
De stichting organiseerde uit een pragmatisch oogpunt concerten op wisselende locaties en begon een jaarlijks tweedaags festival in de Doelen. De jazz in Rotterdam leidde zonder een fulltime centrum een zwervend bestaan, maar de bezoekersaantallen namen geleidelijk toe. Er ontstonden nieuwe jazzstromingen, gericht op een jonger publiek. Het Rotterdams Conservatorium was inmiddels uitgegroeid tot een internationaal gerenommeerde opleiding. De twee edities van het World Port Jazz Festival op de Wilhelminapier waren artistiek succesvol, maar financieel een ramp. De kwaliteit van de concerten van het oudste Rotterdamse jazzcafé Dizzy, de Doelen, het Doelencafé, het Wereldmuseum, Centre Five Collection, Lantaren/Venster en het World Music and Dance Centre toonden een gestage groei.
 
  
 
Het North Sea Jazz Festival beleefde in 2006 een grandioze comeback en de programmering van het nieuwe LantarenVenster, Bird en North Sea Round Town maakten Rotterdam weer dé jazzstad van Nederland, maar met de huidige bezuinigingsvoorstellen van de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur lijkt het of de jazz in Rotterdam anno 2013 de nek wordt omgedraaid. Voor de stichting Jazz International Rotterdam, het Rotterdam Jazz Orchestra, het World Music & Dance Centre, Bird, Lantarenvenster en de Doelen sluit de subsidiekraan en de eventuele viering van honderd jaar jazz krijgt dan in Rotterdam een gitzwarte rand.
 
© Hans Zirkzee. Rotterdam, 14 mei 2012.

 
                                                       
                                Rotterdam Jazz Orchestra                                               Foto: Frank Hanswijk
 
© 2007 Skala Lokala