INLEIDING
Sinds 1993 geef ik muziekles aan leerlingen op de Praktijkschool
(PRO), voorheen het Voortgezet Speciaal Onderwijs voor Moeilijk
Lerende Kinderen (VSO-MLK). Daarvoor werkte ik met Zeer Moeilijk
Lerende Kinderen (ZMLK) en leerlingen met het syndroom van Down.
In 2002 is een groot deel van het Speciaal Voortgezet Onderwijs
geïntegreerd met het reguliere voortgezet onderwijs (SVO-VO).
Het Speciaal Voortgezet Onderwijs bestond vóór 2002
uit zestien schooltypen. Het MLK-onderwijs werd oneerbiedig de
debielenschool genoemd. Het ZMLK-onderwijs heette in de volksmond:
de imbecielenschool. Het onderscheid was duidelijk. Iemand met
een IQ tussen zeventig en honderd is (rand)debiel. Een IQ tussen
veertig en zeventig is imbeciel en onder de veertig was je gewoon
idioot.
Na de fusie met de openbare scholengemeenschap Nieuw Zuid is de
Praktijkschool Rotterdam Zuid onderdeel van het reguliere VMBO.
Het IQ van leerlingen in het huidige praktijkonderwijs valt binnen
de bandbreedte 55-75/80. Het aannamebeleid ligt niet langer in
de handen van de school. Tegenwoordig bepalen regionale verwijzingscommissies
(RVC’s) de toelating.
Door het project ‘Weer Samen naar School’ kijken scholen
en leerkrachten beter naar hun leerlingen. De instroom van het
speciaal onderwijs is mede hierdoor gegroeid. Vaak ligt een lange
periode tussen de toetsmomenten en de werkelijke intake. Ook blijken
leerlingen in de beschermde setting van het eerste jaar soms een
opmerkelijke inhaalmanoeuvre te maken. Op de praktijkschool wordt
de leerling daarom opnieuw getoetst. Tien procent van de leerlingen
in de eerste fase stroomt door naar een hoger schooltype.
De schoolprestaties van de gemiddelde PRO-brugklasser liggen op
het niveau groep 3 van de basisschool. Deze achterstand is een
gevolg van aangeboren afwijkingen of andere medische oorzaken,
zoals complicaties tijdens de zwangerschap of bevalling, intoxicatie,
kinderziektes of ADHD. Ook zijn pedagogische diffusiteit en/of
een lage sociaal economische status vaak de oorzaak van een leerachterstand.
Gedragstoornissen komende de laatste jaren steeds nadrukkelijker
aan de oppervlakte.
Onze leerlingen hebben een sterke behoefte aan structuur en regelmaat.
Het is geen ramp als je niet goed kan leren. Via stage kan je aan
werk komen, maar dan moet je je houden aan de afspraken. Structuur,
regelmaat en afspraken hebben alles met muziek te maken, maar ook:
de relatie tussen motoriek en cognitie komt nergens zo aan het
licht als in de actieve muziekbeoefening.
Leerlingen met een grote achterstand in cognitieve ontwikkeling
hebben meestal een slechte motoriek. Dit openbaart zich bij het
spelen van simpele ritmische patronen. Een slechte links-rechtscoördinatie
en onevenwichtig bewegen duiden op tekortkomingen.
Niemand kan meteen simultaan-autonoom bewegen met beide armen
en beide benen. Aan het eind van het eerste schooljaar speelt 75
procent van de leerlingen het basicrock-patroon op het drumstel.
Door het werken met kleine groepen kan een enorme vooruitgang worden
geboekt.
Gedurende de ontwikkeling van de muzieklessen werd ik geconfronteerd
met de positieve invloed van actieve- en passieve muziekbeoefening
op de schoolprestaties. Indrukwekkend is ook de toename van de
sociale- en emotionele vaardigheid van de deelnemers. Sociaal-emotioneel
gezien draagt muziekmaken bij aan een betere balans in de groep. |